zaterdag 26 november 2011

Mini en Maxi

Ik dacht dat échte liefde ondeelbaar was. Alles of niks. Alles voor die ene, niks over voor een eventuele andere. Verhalen van mannen bijvoorbeeld die heftige gevoelens hadden voor zowel hun vrouw als hun minnares werden in het verleden steevast afgedaan als opportunistische bullshit. Maar de laatste weken begin ik te twijfelen aan mijn eigen radicale theorie. Ik merk namelijk dat ik toch perfect in staat ben om twee mannen graag te zien. Mijn vriend en mijn zoon weliswaar.

De ene vent is klein, de andere groot. Toch hebben ze beiden prachtige ogen, een gulle lach en een lijf dat smeekt om geknuffeld te worden. Mini vraagt en krijgt uiteraard meer aandacht op dit moment, maar dat doet niks af aan wat ik voel voor maxi. Hij kan het ook perfect plaatsen, heeft geen last van de gevreesde ‘ik kom tegenwoordig pas op de 2e plaats en dat staat mij niet aan’-houding. Net zomin als ik er moeite mee heb dat hij bij thuiskomst al eens eerst naar het bedje van Finn durft te lopen in plaats van mij een kus te geven. Daar moet je mee kunnen leven als je kiest voor zo’n driehoeksverhouding.

Ja, ik ben blij met mijn dubbele verliefdheid. De kriebels voor het lief zijn feller dan ooit, die voor het kind zijn er gewoon bijgekomen. Niet of of, wel en en. Geheel complementair. Weet je trouwens wanneer ik het allergelukkigst ben? Als ik ‘s ochtends als eerste opsta en stiekem mijn twee nog slapende mannen kan bewonderen. Dat ze allebei snurken, neem ik er met plezier bij.

zaterdag 19 november 2011

Een eeuw verschil

Toen mijn overgrootmoeder geboren werd, moest de Eerste Wereldoorlog nog uitbreken. Er was nog geen sprake van schoolplicht, vrouwenstemrecht en jongerenemancipatie. Tv’s en computers waren sciencefiction. Zo goed als niemand beschikte over een auto, telefoons hadden een draad en een reis naar de Belgische kust was één groot avontuur. Vaders gingen uit werken, moeders bleven aan de haard, kinderen speelden buiten. De aarde was nog niet naar de zak, het wegennet nog niet dichtgeslibt, maar ziek worden stond wel vaak gelijk aan doodgaan. En zo kan ik nog wel even doorgaan over het jaar 1910.

Nu Finn een baby is, in het jaar 2011, ziet de wereld er lichtjes anders uit. De sky is the limit, studeren wordt aangemoedigd, het glazen plafond doorbroken. Ouders rijden zoon- of dochterlief van hot naar her, want als ze niet én turnen én schaken én trompet spelen, komt het vast niet goed met hen. Ook mama en papa zelf willen niks missen. De keuzes zijn talrijk, net als de depressies. Blankenberge is nog steeds een optie, maar liever vliegen we naar de andere kant van de wereld. Oorlog kennen we enkel van tv, we spelen videogames, downloaden muziek van het internet en dankzij onze smartphone zijn we altijd en overal bereikbaar.

Mijn overgrootmoeder en haar achter- achterkleinkind. 1910 vs 2011. Een eeuw én een wereld van verschil. Zelf beseffen ze het niet meer (in het geval van mijn overgrootmoeder) of nog niet (in het geval van Finn), maar ikzelf ben er mij juist heel erg van bewust hoe uniek het is dat die twee elkaar nog kunnen ontmoeten. Ik hoop bovendien van harte dat we in 2012 twee mooie verjaardagen mogen vieren: een 102de en een 1ste.

maandag 14 november 2011

Moeder de vrouw

Een kind schept een band. Niet enkel tussen ouders, ook tussen moeders onderling. Mama’s begrijpen elkaar zonder woorden, stellen elkaar gerust en vinden elkaars kinderen mooi. Altijd. Dat zijn ongeschreven wetten in moederland. Helaas zijn moeders ook maar mensen en dus worden die idyllische regels al eens met de voeten getreden. Vermoedelijk omdat de vrouwen in kwestie jaloers, ongelukkig of gewoon onsympathiek zijn. Zoals de moeder die ik gisteren ontmoette in het consultatiebureau van Kind en Gezin. Terwijl haar baby op de verzorgingstafel lag, scande zij nauwgezet de omgeving. Al gauw verschenen mijn kleine schat en ikzelf in haar blikveld. Een dubieuze zone waar we pas uitgeraakt zijn toen de dokter ‘Volgende!’ riep.

“Is ie twee maanden oud?”, vroeg ze terwijl ze haar hoofd in de richting van mijn kind bewoog. “Nee, hij is al drie maanden.” “Oei… dan is ie wel heel klein voor zijn leeftijd.” Haar ogen verraadden geveinsd medelijden. “Hoeveel weegt ie dan?” “Vijf kilo.” “Ai… de mijne woog vorige keer vijf kilo... maar toen was ie dus nog maar twee maanden.” “Goh”, repliceerde ik veel te vriendelijk, “de mijne is vier weken te vroeg geboren, hij moet nog serieus wat inhalen, hé…” “Mmm, dat is waar… ” zei ze en ze forceerde zelfs een voorzichtige glimlach. Maar eigenlijk bedoelde het mens: “Arm schaap, je gelooft toch niet echt dat het nog goed komt met dat kind van jou?” En ja, ik lachtte inderdaad veel te schaapachtig terug. In plaats van de bal keihard terug te kaatsen. “Ow, je baby is al drie maanden oud en toch ziet je buik er nog altijd uit alsof je net bevallen bent!” bijvoorbeeld. Ik ben namelijk een kleine nuance vergeten daarnet. Mama’s zijn niet zomaar mensen. Het zijn vrouwen en vrouwen zijn soms niet zo lief voor andere vrouwen.

zondag 6 november 2011

Doggy style

Delete, zo heette de hond van mijn lief. Een mooie, welopgevoede labrador waar ik desondanks niks van moest weten. Om heel eerlijk te zijn, moest en moet ik van geen enkel beest iets weten. Tenzij het een Shetlandpony of een baby cheeta betreft. Alleen voor die twee soorten maak ik om de één of andere reden graag een uitzondering. Ik ben nochtans een vegetariër en vegetarisme en dierenliefde gaan hand in hand naar het schijnt. Behalve bij mij dus.

Maar goed, ik dwaal af. Terug naar die ex-hond van mijn lief (ter info: hij is niet dood, hij is geadopteerd). Want dankzij dat dier denkt de partner van ondergetekende dat hij alles weet over babypsychologie en -opvoeding. Honden en baby’s, één pot nat en bijgevolg één en dezelfde trukendoos volgens hem. Oké, ook al kwijlt ons ventje als zijn eten eraan komt en moet ie zijn ‘mandje’ in als hij moe is, veel verder wil ik toch niet meegaan in de theorie van zijn vader. De enige gelijkenis die me wél relevant lijkt, is het sociale contact dat ze je bezorgen. Of je nu een trouwe viervoeter meetroont aan de leiband of een schattig kleintje vervoert in de voiture, mensen hebben plots geen schroom meer om je aan te spreken want er is altijd een gespreksonderwerp voorhanden. Ik leer mijn buren dus beter kennen de laatste tijd, sla een praatje met toevallige passanten en toon mijn baby aan de caissière van de Delhaize. Een vriendelijk lachje hier, een welgemeende goeiemorgen daar, een enthousiaste zwaai ginder, … Dingen die vroeger een grote opgave waren omdat ik er (zogezegd) geen tijd voor had, bezorgen mij tegenwoordig heel wat plezier. Zouden de Shetlandpony’s en baby cheeta’s stilaan concurrentie krijgen van de koetjes en de kalfjes?

zondag 30 oktober 2011

Vruchtbare dokters en adviezen

Normaal gezien dweep ik niet zo met boeken, maar deze keer kan ik het niet laten om er toch eentje warm, of nog beter: heet, aan te bevelen. Het is trouwens boekenbeurstijd en dan staat het sowieso goed om over boeken te praten.

Tijdens een recente borstvoedingsflashmob van de vzw MamAditi in het kader van de week van de borstvoeding (ja ja, tieten bloot voor de goeie zaak!) vertelde ik één van de founding mothers dat het zogen van mijn jong(en) overdag vlotjes liep, maar ‘s nachts een beetje sputterde. Baby schoot immers een aantal keer per nacht totaal opgefokt wakker en wilde daarna moeilijk weer inslapen. De mama-met-ervaring wist meteen raad. Ik moest het boek “Nighttime parenting” van William Sears in huis halen. De kinderarts met acht kinderen maakt daarin onder andere brandhout van hardnekkige misverstanden als: ‘Je moet je kind laten uithuilen tot het vanzelf stopt, anders raakt het hopeloos verwend’. Hij stelt dat kleintjes ook ‘s nachts behoefte hebben aan de nabijheid van hun moeder, leert je alles over het slaappatroon van een baby en verklaart waarom zuigelingen zo vaak kleine hoeveelheden willen eten.

Uiterst boeiende bevindingen allemaal, maar wat ik vooral onthou, is zijn pleidooi voor co-sleeping. Samen slapen met je baby dus. En dat doen doen wij dan ook tegenwoordig. Finn moet nog maar denken aan hongerig wakker worden of ik heb al een tepel in zijn mond gestopt. Een win-winsituatie: hij tevreden, ik beter uitgeslapen. Dat de derde betrokkene, mijn lief, op die manier weinig kans krijgt om mijn lijf te claimen, kan de pret niet drukken. Want ook op dat vlak heeft dokter Sears nuttige tips. Hoe denk je anders dat ie aan die acht kinderen geraakt is?

zondag 23 oktober 2011

Jump!

Ik beken. Ik heb vannacht, toen ie na zijn maaltijd onophoudelijk bleef krijsen, ‘lastig kind’ naar hem geroepen. Het spijt me verschrikkelijk, ik ben een intolerante moeder, maar ik pleit verzachtende omstandigheden. Mijn kleine vent zit namelijk al een paar dagen niet bepaald lekker in zijn zijdezachte babyvelletje. Hij huilt zonder standaardreden zoals honger, slaap of een vuile pamper. Hij wil de hele tijd opgepakt worden, slaapt alleen dicht tegen me aan in de draagzak en is behoorlijk onverzadigbaar. Ik voel me net een melkfabriekje.

Nu, volgens de babybijbel ‘Oei, ik groei!’ wijzen die signalen erop dat ie zijn allereerste groeisprongetje doormaakt. “Een sprong is een plotselinge verandering in de mentale ontwikkeling van je baby. Hij kondigt een vooruitgang aan. Sprongen komen bij alle gezonde kids op ongeveer dezelfde leeftijd voor, bij de één heviger dan bij de ander. Ze gaan gepaard met hersenveranderingen die een nieuw waarnemingsvermogen met zich meebrengen. Een sprong kent twee fasen. De eerste is de lastige periode, gekenmerkt door de drie H’s: hierin is een kind hangeriger, huileriger en humeuriger dan je van hem gewend bent. De vooruitgang van je baby kan stilstaan of zelfs een achteruitgang worden. Ouders kunnen zich zorgen maken of zich gaan ergeren.” Aha! Daar heb je het! Mijn af te keuren gedrag is in zekere zin aanvaardbaar, of toch op zijn minst begrijpelijk. Al mag het nooit meer gebeuren, want er is dus ook nog die tweede fase. “Die waarin baby’s nieuwe dingen ontdekken of oude dingen anders doen. Zo kunnen ze na deze sensaties-sprong écht naar iets kijken, reageren op geuren en aanrakingen, sociaal glimlachen en langer wakker zijn. Er gaat met andere woorden een volledig nieuwe wereld voor hen open. Die wereld is best eng en hij heeft jou dus nodig om de sprong makkelijker te maken en er het maximale uit te halen…”

Et voilà, zo leren we allebei ons lesje. De ene weliswaar iets meer in stilte dan de andere.

maandag 17 oktober 2011

Labels

Mijn kind loslaten. Het is op dit moment nog niet echt aan de orde, maar ik weet nu al dat ik het niet ga kunnen omdat ik het niet ga willen. Zelfkennis is het begin van alle wijsheid, weet je wel. En lezen is dat ook. Zo pikte ik onlangs in DS Magazine een klinkende naam op voor bovenstaande tekortkoming: velcro-ouder. Het bewuste artikel was gebaseerd op de bevindingen van ene Lori Gottlieb, een Amerikaanse psychologe. “Velcro-ouders”, zo zegt de vrouw, “zijn ongelukkige en angstige ouders met het narcisme en de hulpeloosheid van een kind. Ze verhinderen hun kinderen om ongelukkig te zijn. Ze behoeden hen voor ieder gevoel van frustratie, angst en ontgoocheling en daardoor wordt hun nageslacht later ongelukkig.”

Pfff. Na het labelen van kids (ADHD’er, autistisch, dyslectisch,…) is het nu dus de beurt aan ouders om een etiket opgeplakt te krijgen. Dankuwel daarvoor Miss Gottlieb, al heb ik toch nog een paar vraagjes omtrent uw revolutionaire bevindingen. Is het zo gek dat ik mijn kind troost wanneer het weent? Crazy dat ik het geen uren op zijn eten laat wachten? Gaga dat ik in zijn buurt blijf zodat ie niet van de verzorgingstafel rolt? Zot dat ik bij elk nachtelijk gilletje van hem wakker schiet? Abnormaal dat ik de dokter bel zodra ie koorts maakt? Met andere woorden: moet je nu ook al voorzichtig zijn in de liefde? Is het echt noodzakelijk dat de bezorgdheid om je kind getemperd wordt? Kan u trouwens definiëren hoeveel liefde en bezorgdheid genoeg is en hoeveel net te veel? Wat is te veel trouwens? En is te veel niet beter dan te weinig?

Beste Lori, ik weet te midden van al die door u gezaaide onzekerheid tenminste één ding zeker: een gelukkig kind maakt gelukkige ouders (en omgekeerd). Dat zou u inderdaad als een vorm van egoïsme of zelfs narcisme kunnen bestempelen. Maar liever een velcro-mama dan een teflon-moeder. Zo hebben we er bovendien meteen een gloednieuw label bij. Iets wat u- ondanks mijn scherpe kritiek- wel zal bevallen, vermoed ik.